-
1 thump
n. stomp, slag; plof, bons, gebonk--------v. stompen, bonzen, bonzen op, slaan (op); op zijn kop geven; bonzen, bonken opthump1[ θump] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————thump2II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 stompen♦voorbeelden:————————thump3♦voorbeelden:1 the boy ran thump with his head against the bookcase • de jongen liep bam met zijn hoofd tegen de boekenkast -
2 belabour
v. bekritiseren, voor gek zetten; uitspinnen; ervan langs geven♦voorbeelden: -
3 smack
adv. met een klap; recht, precies--------n. vleugje; trek; smak; klap; klapzoen; vissersboot--------v. smakken met, doen klappen of knallen; meppensmack1[ smæk]1 smaak2 vleugje3 trek5 klap♦voorbeelden:have a smack at something • een poging wagen (te)1 heroïne————————smack2II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 slaan————————smack3♦voorbeelden: -
4 hit someone smack on the head
-
5 slate
-
6 go hard with
hard tegen iemand tekeer gaan, iemand op zijn kop geven -
7 get
v. krijgen; halen; bereiken; verkrijgen; pakken; begrijpen; worden; aangestoken worden (met een ziekte); komen; veroorzaken[ get] 〈 got, got, verouderd, behalve in Amerikaans-Engels of in Brits-Engels in vaste verbindingen gotten〉1 (ge)raken ⇒ (ertoe) komen, gaan, bereiken♦voorbeelden:get ready • zich klaarmakenhe's getting to be an old man • hij is een oude man aan het worden〈 Amerikaans-Engels〉 get to do something • erin slagen/ertoe komen iets te doenget done with • afmakenhe never gets to drive the car • hij krijgt nooit de kans om met de auto te rijdenget lost • verdwalen〈 Amerikaans-Engels〉 get lost! • loop naar de maan!get to see someone • iemand te zien krijgenget ahead • vooruitkomen, succes boekenget ahead of • achter zich latenget behind/behindhand • achterop rakenget as far as • komen tot (bij)〈informeel; figuurlijk〉 get nowhere/somewhere • niets/iets bereikenget above oneself • heel wat van zichzelf denkenget abreast of • op gelijke hoogte komen metget among • verzeild raken tussenget at • bereiken, te pakken krijgen, komen aan/achter/bij; 〈 informeel〉 bedoelen; bekritiseren; knoeien met • omkopen; ertussen nemenstop getting at me! • laat me met rust!get at the truth • de waarheid achterhalenthe witness had been got at • de getuige was omgekochtwhat are you getting at? • wat bedoel je daarmee?who are you getting at? • op wie heb je het eigenlijk gemunt?get from • weg raken vanget in contact/touch with • contact opnemen metget into something • ergens in (verzeild) rakenget into the car • in de auto stappenget into debt • schulden makenget into a habit • een gewoonte aankwekenthe alcohol got into his head • de alcohol steeg hem naar het hoofdget into a school • toegelaten worden tot een schoolget into shape • in conditie komenget into a temper • driftig wordenget into trouble • in moeilijkheden gerakenget into the way of things • eraan wennenget into yoga • aan yoga gaan doenwhat's got into you? • wat bezielt je?, wat heb je?get on(to) a subject • bij een onderwerp belanden〈 informeel〉 get on(to) something • lucht krijgen van iets, iets ontdekken〈 informeel〉 get onto someone • iemand te pakken krijgen/contacterenget onto the council • tot raadslid gekozen wordenget on(to) the plane • op het vliegtuig stappenget on(to) one's bike • op zijn fiets stappenget out of something • ergens uitraken, zich ergens uit reddenget out of bed • uit bed komenget out of a habit • een gewoonte ontwennenget out of it! • kom nou!, verkoop geen onzin!get out of (someone's) sight • (uit iemands ogen) verdwijnenget out of the way • uit de weg gaan, plaats makenget round the table • rond de tafel gaan zitten, besprekingen voerenget to • bereiken, kunnen beginnen aan, toekomen aanwhere has he got to? • waar is hij naar toe?get to bed • naar bed gaanget to the point • ter zake komenget to the top (of the ladder/tree) • de top bereikenget to work on time • op tijd op zijn werk komenget to someone • iemand aangrijpen; iemand vervelen, iemand ergeren〈 slang〉 get with it • erbij zijn, alert/aandachtig zijnget going/moving! • vooruit!, begin (nu eindelijk)!get to know someone • iemand leren kennenget to like something • ergens de smaak van te pakken krijgenget talking • een gesprek aanknopenhe got to wondering … • hij begon zich af te vragen …→ get about get about/, get across get across/, get along get along/, get around get around/, get away get away/, get back get back/, get by get by/, get down get down/, get in get in/, get off get off/, get on get on/, get out get out/, get over get over/, get round get round/, get through get through/, get up get up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 bezorgen ⇒ verschaffen, voorzien4 doen geraken ⇒ doen komen/gaan/bereiken; brengen; krijgen; doen5 maken ⇒ doen worden, bereiden, klaarmaken6 nemen ⇒ (op/ont)vangen, grijpen; (binnen)halen7 overhalen ⇒ ertoe/zover krijgen♦voorbeelden:get a blow on the head • een klap op zijn kop krijgenget fame • beroemd wordenget the feel of • de slag te pakken krijgen vanget a glimpse of • vluchtig te zien krijgenget a grip on • de slag te pakken krijgen vanget one's hands on • te pakken krijgenget leave • verlof krijgenget a letter • een brief ontvangenget a look at • te zien krijgenget measles • de mazelen krijgenget one year in prison • tot één jaar gevangenisstraf veroordeeld wordenget possession of • in zijn bezit krijgenget what's coming to one • krijgen wat men verdientget little by something • ergens weinig baat bij vindenget it (hot) • zijn verdiende loon krijgenthe soldier got it in the leg • de soldaat werd aan zijn been gewondwe get nine as the average • onze gemiddelde uitkomst is negenget from/out of • krijgen vanget something out of someone • iets van iemand loskrijgenget something out of something • ergens iets aan hebbenget the best/most/utmost out of • het beste maken van3 get someone some food/a place • iemand te eten/onderdak gevenget something for someone • iemand iets bezorgen, iets voor iemand halen4 get something going • iets op gang krijgen, iets op dreef helpenget someone talking • iemand aan de praat krijgenget something home • iets doen doordringenget together • bijeenbrengen, inzamelenget it together • het klaarspelen, het goed doenget something into one's head • zich iets in het hoofd halenget something into someone's head • iets aan iemand duidelijk makenget something into a room • iets in een kamer binnenkrijgenget oneself into trouble • in moeilijkheden gerakenget someone into trouble • iemand in moeilijkheden brengenget someone out of something • iemand aan iets helpen ontsnappenget something out of one's head/mind • iets uit zijn hoofd zettenget something out of a room • iets een kamer uitkrijgenget the two sides round the table • de twee partijen met elkaar confronterenget something through the door • iets door de deur krijgenget something under control • iets onder controle krijgenlet me get this clear/straight • laat me dit even duidelijk stellenget ready • klaarmakenget the sum right • de juiste uitkomst krijgenI'll just get the dishes done and then … • ik doe nog even de afwas en dan …get one's hair cut • zijn haar laten knippenget something done • iets gedaan krijgenget the six o'clock train • de trein van zes uur nemenget something to eat • een hapje etengo and get your breakfast! • ga maar ontbijten!7 get someone to do something • iemand ertoe krijgen iets te doen, iemand iets laten doenget someone to talk • iemand aan de praat krijgenget someone to understand something • iemand iets aan het verstand brengenas soon as I get time • zodra ik tijd hebget someone (where it hurts) • iemand op de gevoelige plek rakenwhat has got him? • wat bezielt hem?get it? • gesnapt?I don't get it • ik snap er niets vanI don't get you • ik begrijp je nietyou've got it! • je hebt het geraden!¶ get something/someone wrong • iets/iemand verkeerd begrijpen/misverstaan→ get across get across/, get around get around/, get away get away/, get back get back/, get down get down/, get in get in/, get off get off/, get on get on/, get out get out/, get over get over/, get round get round/, get through get through/, get up get up/♦voorbeelden:get excited • zich opwindenget used to • wennen aanget even with someone • het iemand betaald zettenIV 〈 hulpwerkwoord〉1 worden♦voorbeelden:get married • trouwenget wounded • gewond rakenget punished • gestraft worden→ have got have got/ -
8 sock
n. sok, kous; inleg (i. schoen); klap (i. d. spreektaal)--------v. slaan, meppen; smijtensock1[ sok] 〈zelfstandig naamwoord; in betekenis 0.1 Amerikaans-Engels spelling meervoud ook: sox〉4 windzak♦voorbeelden:————————sock21 meppen ⇒ slaan, dreunen♦voorbeelden:————————sock3〈 bijwoord〉 〈voornamelijk Brits-Engels; informeel〉1 precies♦voorbeelden: -
9 be on
7 op het programma staan ⇒ gegeven/vertoond/opgevoerd worden, op de radio/tv zijn♦voorbeelden:the match is on • de wedstrijd is bezigthe water's on again • er is weer waterbe on with something new • met iets nieuws bezig zijn2 ‘I want to put five pounds on Little Red Riding Hood’ ‘Right, Sir, you are on’ • ‘Ik wil vijf pond zetten op Roodkapje’ ‘Voor mekaar/u staat genoteerd, meneer’ 〈bij weddenschap; eigenlijk ‘u doet mee’〉it was well on into the night • het was al diep in de nacht5 that's not on! • dat doe je niet!7 what's on at the Plaza tonight? • wat draait er vanavond in de Plaza?¶ 〈 informeel〉 be on about something • 〈 algemeen〉 het hebben over iets; 〈 pejoratief〉 altijd maar zeuren over iets〈 informeel〉 be on at/to someone • iemand aan z'n kop/hoofd zeuren〈 informeel〉 be on to someone • even/eens praten met iemand; weten wat voor vlees men in de kuip heeft〈 informeel〉 be on to something • iets in de gaten/de smiezen hebbenII 〈werkwoord + voorzetsel〉♦voorbeelden: -
10 score
n. resultaat; puntenstelsel; winstpunt; rangschikking; tientallig; schuld; rekening; partituur; aantekening; spleet, snee--------v. bereiken, winnen, hoog scoren; hoge punten krijgen; aantekenen; spleet, sneescore1[ sko:] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 stand ⇒ puntentotaal, score3 getrokken/ingesneden lijn ⇒ kerf, kras; striem, schram; lijn6 grief7 onderwerp ⇒ thema, punt♦voorbeelden:1 what is the score? • hoeveel staat het?keep (the) score • de stand bijhoudenlevel the score • gelijkmakenon the score of • vanwegeon that score • daaromrun up a score • in de schulden rakenon this/that score • wat dit/dat betreft————————score23 succes hebben/boeken♦voorbeelden:¶ 〈 informeel〉 score off/against/over someone • iemand aftroeven; iemand de grond in trappen 〈 in debat〉; iemand voor gek zettenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 lijn(en) trekken/krassen ⇒ (in)kerven; schrammen6 een score/puntentotaal halen van 〈 bijvoorbeeld in test〉♦voorbeelden:2 score something (up) against/to someone • iets op iemands rekening schrijven 〈 ook figuurlijk〉; iemand iets aanrekenen -
11 lead
adj. belangrijkste; eerste; de leider; de leiding; opening (van een artikel)--------adj. loden--------n. leiding; bescherming; verschil tussen-; leidend; voorbeeld; richting (van een verhoor); toespeling; de eerste plaats; leidinggevende positie; leiding; bescherming; leidend; toelichting, voorlichting--------n. lood; grafiet; kogels (voor vuurwapen); gewicht; printplaat--------v. leiden, ertoe brengen; vooropgaan; voorgaan; aanvoeren; leiden (leven)--------v. met lood bedekken, verloden; in lood zettenlead1[ led] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 lood♦voorbeelden:————————lead2[ lie:d] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 aanknopingspunt ⇒ aanwijzing, suggestie8 〈 elektriciteit〉voedingsdraad/leiding/lijn9 〈 voornamelijk Brits-Engels〉(honden)lijn/riem♦voorbeelden:2 give someone a lead • iemand op weg helpen/een hint geven5 whose lead is it? • wie moet er uitkomen?————————lead3♦voorbeelden:1 voorgaan ⇒ de weg wijzen, (bege)leiden2 aan de leiding gaan ⇒ aanvoeren, op kop/voor(op) liggen; 〈 sport〉 voorstaan, een voorsprong hebben op; 〈 figuurlijk〉 de toon aangeven4 leiden ⇒ aanvoeren, het bevel hebben/voeren (over)♦voorbeelden:Liverpool leads with sixty points • Liverpool staat bovenaan met zestig punten¶ lead off (with) • beginnen/openen/van start gaan (met)2 brengen/bewegen tot ⇒ overhalen, aanzetten tot♦voorbeelden:¶ lead (someone) astray • (iemand) op een dwaalspoor/het verkeerde pad brengenlead (someone) on • (iemand) overhalen/verleiden (tot); iemand iets wijsmaken -
12 thick
adj. dik; dicht; vol; dicht opeen; domoor; vriendelijk--------adv. dicht op elkaar; in overdaad; in een dikke laag--------n. dichtste/drukste/actiefste gedeelte, drukte, middenthick1[ θik] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 〈 voornamelijk the〉dichtste/drukste/actiefste gedeelte ⇒ drukte, midden♦voorbeelden:in the thick of the mob • midden in de massabe in the thick of it • er midden in zitten————————thick21 dik ⇒ breed 〈 lijn〉; vet 〈 lettertype〉; zwaar(gebouwd); (op)gezwollen; onduidelijk, dubbel 〈 tong〉2 dik/dicht ⇒ 〈+with〉 dicht bezet/bezaaid/opeengepakt (met), druk; 〈+with〉 vol (van/met), overvloedig; weinig vloeibaar/doorzichtig; mistig, betrokken 〈 weer〉♦voorbeelden:two inches thick • twee inch dikthick type • vette lettera voice thick with sleep • een slaperige stem2 thick on the ground • dik gezaaid, zeer talrijk/frequenta thick head • een houten kopthe crowd grew thicker • er kwam voortdurend meer volk bijthe sky was thick with planes • de lucht zag zwart van vliegtuigenvery thick with • dik bevriend met6 a bit thick • nogal/al te krasget the thick end of the stick • aan het kortste eind trekkenhave a thick skin • een olifantshuid hebbenhe has a thick skull • hij is traag van begriplay it on thick • f overdrijven————————thick3〈 bijwoord〉1 dik ⇒ breed; vet; onduidelijk2 dik/dicht ⇒ dicht opeengepakt/op elkaar; talrijk, overvloedig♦voorbeelden:blows came thick and fast • het regende slagen
См. также в других словарях:
Hund — 1. A guate Hund ve laft se nit1 u2 an schlecht n is kua Schad. (Unterinnthal.) – Frommann, VI, 36, 63. 1) Verläuft sich nicht. 2) Und. 2. A klenst n Hund na hengt mer di grössten Prügel ou (an). (Franken.) – Frommann, VI, 317. 3. A muar Hüünjen a … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Hand — 1. Alle Händ voll to dohne, seggt de ol Zahlmann1, on heft man êne. (Insterburg.) – Frischbier2, 1469. 1) Der Name eines Feldwächters in Insterburg. 2. Alten Händen hilft kein Nagelschminken. – Laus. Magazin, XXX, 251. Russisch Altmann V, 85. 3.… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Teufel — (s. ⇨ Teixel). 1. A mol muess ma m Teuffel uff de Wedel treta. – Birlinger, 1036. 2. All, wat de Düwel nich lesen kann (will), dat sleit he vörbi (oder: sleit he äwer). – Frommann, II, 389, 123; Eichwald, 346; Goldschmidt, 57; Kern, 1430. 3. Als… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Gott — 1. Ach du grosser Gott, was lässt du für kleine Kartoffeln wachsen! – Frischbier2, 1334. 2. Ach Gott, ach Gott, seggt Leidig s Lott, all Jahr e Kind on kein Mann! (Insterburg.) – Frischbier2, 1335. 3. Ach, du lieber Gott, gib unserm Herrn ein n… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Kuh — 1. A Kü moalkat trog a Hols. (Nordfries.) – Johansen, 72. Die Kuh milcht durch den Hals. 2. A Kuh söüft â méa, ässe vertroa kô. (Henneberg.) Auch eine Kuh säuft wol mehr als sie vertragen kann. Mit Anwendung auf Säufer. 3. A Küh wal t egh wed,… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Mann — 1. A blind man may perchance hit the mark. – Tauben und Hühner Zeitung (Berlin 1862), Nr. 6, S. 46. 2. A Mann a Wort oder a Hundsfott. (Ulm.) 3. A Mann wie a Maus ün a Weib wie a Haus is noch nit gleich. (Jüd. deutsch. Warschau.) Will sagen, dass … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Pferd — (s. ⇨ Ross). 1. A blind Ferd trefft gleich (gerade) in Grüb herein. (Jüd. deutsch. Warschau.) 2. Alte Pferde achten der Peitsche nicht. Lat.: Psittacus senex ferulam negligit. (Gaal, 926.) 3. Alte Pferde gehen nicht durch. Holl.: Het hollen is… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Katze — 1. A Kât luckat efter a Könnang. (Nordfries.) – Johansen, 57. Eine Katze lugt, sieht nach einem Könige. 2. Ain katz vnd ain muz, zwen han in aim huz, ain alt man vnd ain iung wib belibent selten an kib. – Reinmar d.A., 1200. 3. Alle (alte) Katten … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Kaufen — 1. Besser einmal kaufen, als zehnmal borgen. Dän.: Bedre at kiøbe eengang, end altid laane. (Prov. dan., 342.) 2. Besser kaufen, dann bitten (betteln). – Henisch, 401, 1; Petri, II, 38; Simrock, 5524. Frz.: Mieux vaut acheter qu emprunter.… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon